Proselyte
Proselyte, uit het Grieks προσήλυτος/proselytos, wordt in de Septuagint gebruikt voor "vreemdeling", d.w.z. een nieuwkomer in Israël; een bijwoner in het land, en in het Nieuwe Testament (Strong's G4339) voor een bekeerling van het heidendom tot het Judaïsme. Het is een vertaling van het Hebreeuwse woord גר/ger (Strong's H1616).
Twee soorten proselieten in het Jodendom
Er zijn twee soorten proselieten:
- Ger tzedek (rechtschapen proseliet, rechtschapen proseliet, godsdienstige proseliet, vrome proseliet)
- Ger toshav (poortproseliet, proseliet van de poort, beperkt proseliet, halfproseliet)
Een rechtschapen proseliet was een niet-Jood die zich tot het Jodendom had bekeerd, gebonden was aan alle leerstellingen en voorschriften van de Joodse economie, en beschouwd werd als een volwaardig lid van het Joodse volk.
Een poortproseliet was een "inwonende vreemdeling" die in het Land Israël woonde en enkele van de gebruiken volgde.
Proselieten in het vroege Christendom
De "religieuze proselieten" waarover in de vroegchristelijke geschriften wordt gesproken, waren rechtschapen proselieten, te onderscheiden van poortproselieten.
Verwante pagina's
- Proselytisme