Tandformule
Een tandformule is een samenvatting van het gebit van een zoogdier.
Bijna alle zoogdieren hebben vier soorten tanden:
- snijtanden
- hoektanden
- premolaren
- kiezen
De aantallen en de vorm van de tanden zijn aangepast aan de verschillende voedermethoden. In de loop van de tijd hebben verschillende zoogdiergroepen verschillende tandheelkundige kenmerken ontwikkeld, in het aantal en type tanden en in de vorm en grootte van het kauwvlak.
Het aantal tanden en kiezen van elk type wordt geschreven als een tandformule voor één kant van de mond, of kwadrant, met de boven- en ondertanden op aparte rijen. Het aantal tanden in een mond is twee keer zo groot als het aantal tanden dat wordt genoemd, omdat er twee kanten zijn.
In elke set worden de snijtanden (I) als eerste aangegeven, de hoektanden (C) als tweede, de premolaren (P) als derde en tenslotte de molaren (M), waardoor I:C:P:M ontstaat. Dus bijvoorbeeld, de formule 2.1.2.3 voor de boventanden geeft 2 snijtanden, 1 hoektand, 2 premolaren, en 3 kiezen aan één kant van de bovenkaak aan.
De bladverliezingsformule is genoteerd in kleine letters, voorafgegaan door de letter d: bijv. di:dc:dm. Het gebit van een dier voor zowel het melktand als het blijvende gebit kan dus worden uitgedrukt als een tandformule, geschreven in de vorm van een breuk: I.C.P.M / I.C.P.M.
Omdat de tanden altijd in dezelfde volgorde staan, kunnen de letters dus worden laten vallen:
- Menselijk: melktanden: 212/212; volwassen = 2123/2123. Beide kinderkiezen worden vervangen door volwassen premolaren. Volwassen totaal is het dubbele van de formule = 32.
- Opossum: 5134/4134 (één snijtand minder aan elke kant van de onderkaak).
- Felines: 3131/3121. De laatste bovenste premolaar en de eerste onderkolom van de kat zijn 'carnassials', die gebruikt worden om vlees en huid te snijden. De carnassialen zijn altijd de vierde bovenste premolaar en de eerste onderkolom.
- Paard 313-43/3133. Het paardengebit is zeer gespecialiseerd in het eten van gras. Continue groei vanuit de wortels zorgt voor slijtage van de tanden. De tanden vallen in twee duidelijke groepen: snijtanden grijpen het gras, kiezen vermalen het gras.
Zowel katachtigen als paarden hebben een grote diastema, of spleet, tussen hun voortanden en hun achtertanden. Dit is een natuurlijk kenmerk van vele soorten zoogdieren.
Vragen en antwoorden
V: Wat is een tandheelkundige formule?
A: Een tandformule is een overzicht van het gebit van een zoogdier. Het omvat het aantal en het soort tanden aan elke kant van de boven- en onderkaak.
V: Hoeveel soorten tanden hebben zoogdieren?
A: Bijna alle zoogdieren hebben vier soorten tanden, namelijk snijtanden, hoektanden, premolaren en kiezen.
V: Hoe wordt het gebit van een dier uitgedrukt in een tandformule?
A: Het gebit van een dier voor zowel melktanden als blijvende tanden kan worden uitgedrukt als een tandformule in de vorm van een breuk met I (snijtanden), C (hoektanden), P (premolaren) en M (kiezen) in die volgorde. Bijvoorbeeld: 2123/2123 betekent twee snijtanden, één hoektand, twee premolaren en drie molaren aan één kant van de bovenmond.
V: Wat betekent diasteem?
A: Diastema verwijst naar een opening tussen voor- en achtertanden, een natuurlijk kenmerk bij veel soorten zoogdieren.
V: Waarvoor worden carnassials gebruikt?
A: Carnassialen zijn gespecialiseerde scherpgerande kiezen of premolaren die worden gebruikt om vlees en huid te snijden. Het zijn altijd de vierde bovenkies en de eerste onderkies bij katachtigen en paarden.
V: Hoe past het gebit van paarden zich aan hun dieet aan? A: Het gebit van paarden is zeer gespecialiseerd in het eten van gras door de voortdurende groei van hun wortels, die de slijtage van de tanden tegengaat. De snijtanden grijpen het gras terwijl de kiezen het in kleinere stukjes vermalen.