Gedrag
Gedrag is wat een dier of plant doet of hoe het zich gedraagt. Gedrag kan bewust of onbewust zijn. Ze kunnen worden geërfd, geleerd of herinnerd uit vorige levens.
Bij experimenten is het gedrag de waargenomen reactie die optreedt wanneer een organisme een stimulans krijgt. Sommige organismen zijn gecompliceerder dan andere en kunnen zich meer bewust zijn van hun omgeving. Als hun gedrag bewust is, betekent dit dat ze weten wat ze doen. Als ze zich niet bewust zijn van wat ze doen is dit onbewust gedrag.
Mensen zullen hun hand terugtrekken zonder na te denken als ze per ongeluk iets warms aanraken. Dit wordt gedaan omdat wij (en andere dieren) de reflexen van het zenuwstelsel erven waardoor we ons terugtrekken van het ding dat de pijn veroorzaakt.
Het gedrag is gekoppeld aan zowel het zenuwstelsel als het endocriene systeem. Het zenuwstelsel reageert, en merkt op wat er gebeurt. Het hormoonsysteem is veel langzamer. Het maakt sommige soorten gedrag meer, of minder, waarschijnlijk. Een eenvoudig voorbeeld is de overgang van een kind naar een volwassene. Het gaat hierbij om een hele reeks hormonen die de groei en het gedrag beïnvloeden.
Gedrag is ook gekoppeld aan leren. Organismen die gecompliceerder zijn, kunnen beter leren dan organisaties die eenvoudiger zijn. Maar zelfs de eenvoudigste dieren vertonen gewenning, wat een primitieve vorm van leren is. Voor organismen betekent leren dat ze hun gedrag veranderen omdat ze zich herinneren dat ze zich eerder in die situatie hebben bevonden en weten hoe ze moeten reageren.
Mensen gebruiken het woord "gedrag" vaak om de manier waarop mensen met elkaar omgaan (zich gedragen). Kinderen leren wat goed en slecht gedrag is. Bij goed gedrag gaat het om beleefdheid en aandacht voor andere mensen. Het is het soort gedrag dat mensen in een samenleving van anderen verwachten.