Legioen

Een Romeins legioen was de militaire basiseenheid van het oude Romeinse leger in de periode van de late Romeinse Republiek en het Romeinse Rijk. Het kwam ongeveer overeen met het moderne woord divisie. In het meervoud, de legioenen, kan het het gehele Romeinse leger betekenen.

Een legioen bestond uit ongeveer 5.000 man in verschillende cohorten zware infanterie (legionairs). Het werd gewoonlijk vergezeld door bijgevoegde eenheden van hulptroepen, die geen Romeinse burgers waren. Zij zorgden voor cavalerie, rijktroepen en schermutselaars als aanvulling op de zware infanterie van het legioen.

De omvang van een typisch legioen varieerde in de loop van de geschiedenis van het oude Rome. In de republikeinse periode van Rome bestond het uit 4.200 legionairs. In de keizertijd bedroeg de volledige bezetting 5500 man, verdeeld over 10 cohorten van elk 480 man. Het eerste cohort was op dubbele sterkte met 800 man. De overige 220 waren 120 cavaleristen plus technisch personeel.

Rome had geen permanent leger tot de hervormingen van Gaius Marius rond 107 v. Chr. In plaats daarvan werden legioenen opgericht, gebruikt en weer ontbonden. In de tijd van het vroege Romeinse Rijk waren er gewoonlijk zo'n 25-35 staande legioenen plus hun hulptroepen, en meer legioenen als dat nodig was.

SPQR staat voor Senatus Populusque Romanus "De Senaat en het Volk van Rome".Zoom
SPQR staat voor Senatus Populusque Romanus "De Senaat en het Volk van Rome".

Organisatie

Griekse falanx

De ontwikkeling van het vroege legioen kan worden gezien als een Romeinse versie van de Griekse falanxformatie. Tot de 4e eeuw v.C. was de massieve Griekse falanx de wijze van strijd. De Romeinse soldaten zouden dus veel op de Griekse hoplieten hebben geleken. De tactiek verschilde niet van die van de vroege Grieken en de gevechten werden op een vlakte uitgevochten. De speerdragers stelden zich op in dicht opeengepakte rijen om een schildmuur te vormen met hun speren naar voren gericht.

Republiek

Er waren nu drie rijen soldaten in gevechtsformatie. Romeinse soldaten moesten hun eigen uitrusting kopen.

In het midden van de republiek bestonden de legioenen uit de volgende eenheden:

  • Equites (cavalerie): De cavalerie was oorspronkelijk de meest prestigieuze eenheid, waar rijke jonge Romeinse mannen hun vaardigheid en dapperheid toonden, waarmee zij de basis legden voor een eventuele politieke carrière.
    Op een totaal van ongeveer 3000 man, (plus de velites die het aantal normaal verhoogden tot ongeveer 4200), had het legioen slechts ongeveer 300 ruiters, verdeeld in 10 eenheden (turmae) van 30 man. Deze mannen werden gecommandeerd door decurions.
    Naast de zware cavalerie was er de lichte cavalerie. In de strijd werden zij gebruikt om vijandelijke infanterie formaties te verstoren
    en te omsingelen en om vijandelijke cavalerie af te weren. Bij dit laatste soort gevechten zouden zij vaak (maar niet altijd) enkele of alle ruiters afstijgen om een stationaire strijd te voet te voeren, een ongebruikelijke tactiek voor die tijd, maar een die aanzienlijke voordelen bood op het gebied van stabiliteit en behendigheid in een tijd vóór
    stijgbeugels.
  • Velites (lichte infanterie): De velites waren voornamelijk armere burgers die het zich niet konden veroorloven zich behoorlijk uit te rusten. Hun voornaamste functie was op te treden als schermers - speerwerpers die de vijand vroegtijdig te lijf gingen om hen lastig te vallen of om de verplaatsing van troepen achter hen te dekken.
  • Zware infanterie: Dit was de belangrijkste eenheid van het legioen. De zware infanterie bestond uit burger-legionairs die zich een uitrusting konden veroorloven bestaande uit een ijzeren helm, schild, wapenrusting en pilum, een zware speer met een reikwijdte van ongeveer 30 meter.
    Na 387 v. Chr. was het wapen dat de voorkeur genoot de gladius, een kort zwaard. Hun sandalen met spijkers waren ook een doeltreffend wapen tegen een gevallen vijand. De zware infanterie was, naar ervaring, onderverdeeld in drie afzonderlijke rijen troepen:
    • De hastati (z. hastatus) bestonden uit ruwe of onervaren soldaten, die als minder betrouwbaar werden beschouwd dan legionairs met een aantal dienstjaren.
    • De principes (sing. princeps) waren mannen in de bloei van hun leven (eind twintig tot begin dertig).
    • De triarii (z.j. triarius) waren de veteranen, die alleen in extreme situaties in de strijd mochten worden ingezet; zij steunden op één knie wanneer zij niet in gevecht waren. De triarii dienden in de eerste plaats als reserve- of hinderlaagtroepen ter ondersteuning van de hastati en principes. Zij hadden lange hastae (speren) in plaats van de pilum en gladius. Zo bewapend, vochten zij in een falanx formatie. De aanblik van een oprukkende gepantserde formatie van triarii legionairs ontmoedigde vaak uitgelaten vijanden in de achtervolging van terugtrekkende hastati en principes troepen. Vallen op de triarii was een Romeins idioom - wat betekende dat men zijn laatste redmiddel moest gebruiken.

Elk van deze drie linies was onderverdeeld in maniples, elk bestaande uit twee centuries van 60 man onder bevel van de oudste van de twee centurions. De centuriën waren in deze tijd in de hastati en principes gewoonlijk elk 60 soldaten (niet langer 100 man). Het midden-Republikeinse legioen had een nominale sterkte van ongeveer 4500 man.

Later bestonden de legioenen uit 80 sterke eeuwen. Elke eeuw had zijn standaard en bestond uit tien eenheden van acht soldaten die een tent, een molensteen, een muilezel en een kookpot deelden (afhankelijk van de duur van de tocht).

Late Republiek

Tijdens de late Republiek van Rome speelden de legioenen een belangrijke politieke rol. In de 1e eeuw v. Chr. werd de dreiging van de legioenen onder een demagoog onderkend. Het was Romeinse gouverneurs niet toegestaan hun provincies met hun legioenen te verlaten. Toen Julius Caesar deze regel overtrad en zijn provincie Gallië verliet en de Rubicon overstak naar Italië, veroorzaakte hij een constitutionele crisis. Deze crisis en de daaropvolgende burgeroorlogen maakten een einde aan de Republiek en leidden tot de stichting van het Keizerrijk onder Augustus in 27 v. Chr.

Het vroege keizerrijk (30 BC-284 AD)

Aangezien elk legioen 5.120 legionairs telde plus een gelijk aantal hulptroepen, varieerde de totale troepenmacht waarover een legioencommandant tijdens de Pax Romana beschikte waarschijnlijk van 11.000 naar beneden. De meer prestigieuze legioenen waren gestationeerd aan vijandige grenzen of in onrustige provincies en hadden over het algemeen meer hulptroepen. Sommige legioenen werden wellicht versterkt met eenheden waardoor de troepenmacht in de buurt kwam van 15.000-16.000 of ongeveer de omvang van een moderne divisie.

Het legioen werd gecommandeerd door een legaat. Hij was ongeveer dertig jaar oud en gewoonlijk een senator met een ambtstermijn van drie jaar. Onmiddellijk ondergeschikt aan de legaat waren zes militaire tribunen. Vijf daarvan waren stafofficieren en de overblijvende was een edele die aan het hoofd stond van de senaat - oorspronkelijk voerde deze tribuun het bevel over het legioen. Er zou ook een groep officieren zijn voor de medische staf, de ingenieurs, de archivarissen, de praefectus castrorum (commandant van het kamp) en andere specialisten zoals priesters en muzikanten.

Later

Ondanks een aantal hervormingen overleefde het legionair systeem de val van het West-Romeinse Rijk, en werd het in het Oost-Romeinse Rijk voortgezet tot rond de 7e eeuw. De Oost-Romeinse/Byzantijnse legers bleven beïnvloed door de vroegere Romeinse legioenen, en werden met eenzelfde niveau van discipline, strategische dapperheid en organisatie onderhouden.

Een re-enactor als een Romeinse centurion ~70 voor ChristusZoom
Een re-enactor als een Romeinse centurion ~70 voor Christus

Een re-enactor, die een Romeinse legionair toont, 2de eeuw ADZoom
Een re-enactor, die een Romeinse legionair toont, 2de eeuw AD

Centurions

Centurions waren de lijm die een Romeins legioen bijeenhield. Zij waren de voltijdse beroepsofficieren van het Romeinse leger. De basiscenturio voerde (gewoonlijk) het bevel over 83 man in plaats van 100. Zij stegen in rang door het bevel te voeren over steeds belangrijkere centuriën.

De allerbeste centurions werden bevorderd tot centurions in het Eerste Cohort, de Primi Ordines, die het bevel voerden over een van de tien centurions en tevens een staffunctie vervulden. De oudste centurio van het legioen was de Primus Pilus die het bevel voerde over de eerste eeuw. Slechts acht officieren in een volledig legioen stonden hoger dan hij. Dat waren:

  • Vijf tribunes
  • De kampprefect
  • de Senior Tribune (tweede-in-bevel)
  • De Legaat (commandant)

Verwante pagina's

Vragen en antwoorden

V: Wat was de militaire basiseenheid van het oude Romeinse leger?


A: De militaire basiseenheid van het oude Romeinse leger was een legioen.

V: Hoeveel mannen telde een legioen meestal?


A: Een legioen had meestal ongeveer 5.000 man.

V: Waaruit bestonden de cohorten in een legioen?


A: De cohorten in een legioen bestonden uit zware infanterie of legionairs.

V: Waaruit bestonden de hulptroepen in een legioen?


A: De hulptroepen in een legioen leverden cavalerie, langeafstandstroepen en schermutselaars als aanvulling op de zware infanterie van het legioen.

V: Hoe varieerde de grootte van een typisch legioen tijdens de geschiedenis van Rome?


A: De grootte van een typisch legioen varieerde tijdens de geschiedenis van Rome, met een bezetting van 4200 legionairs in de republikeinse periode en een volledige bezetting van 5500 man verdeeld over 10 cohorten in de keizerlijke periode.

V: Wanneer had Rome een staand leger?


A: Rome had geen staand leger tot de hervormingen van Gaius Marius rond 107 voor Christus.

V: Hoeveel staande legioenen had het vroege Romeinse Rijk meestal?


A: In de tijd van het vroege Romeinse Rijk waren er gewoonlijk ongeveer 25-35 permanente legioenen plus hun hulptroepen, en indien nodig werden er meer legioenen gevormd.

AlegsaOnline.com - 2020 / 2023 - License CC3